Frank Essed en Ala Kondre vanuit een dekolonisatieperspectief De benadering van Frank Essed en Ala Kondre door een dekolonisatie bril

De ideeën van de gerespecteerde Frank Essed zijn meer in lijn met koloniale natievorming, die de verouderde eurocentrische ideaal van assimilatie en een uniforme cultuur centraal stelde. In het ‘debat’ over de Surinaamse natie kwam er echter een alternatieve benadering naar voren die juist ‘diversiteit’ waardeert: ‘Ala Kondre’, gepresenteerd door Henk Tjon, dat tot op heden is ingeburgerd als een waarmerk voor diversiteit en een tegenreactie op koloniale assimilatie.

Essed schetste een visie over de Surinaamse natie waarbij klasse en etniciteit als fundamenten fungeerden. In zijn werken Frank en Vrij (1966) en Een volk op weg naar zelfstandigheid (1973) presenteerde hij zijn concept van natievorming die is gebaseerd op integratie en assimilatie. Essed koppelde hieraan een klassenleer, waarbij hij drie klassen onderscheidt op basis van maatschappelijke invloed: leidinggevenden, het middenbedrijf en de lagere klassen. In zijn perspectief is een etnische groep geïntegreerd wanneer deze in alle klassen goed vertegenwoordigd is, wat de eerste fase van natievorming markeert.

De tweede fase van natievorming betreft het assimilatieproces, wat inhoudt dat leden van verschillende etnische groepen zich onderling aanpassen, waardoor sterke bindingen binnen de afzonderlijke groepen geleidelijk vervagen en in plaats daarvan een sterke nationale binding ontstaat, wat resulteert in een homogene natie. Volgens Essed is een vergevorderde integratie een fundament voor een succesvolle en snelle assimilatie. Een kritische evaluatie van Esseds opvattingen toont aan dat deze aansluiten bij inmiddels verouderde Europese concepten van de ‘plurale samenleving’ en de ‘pacificatiedemocratie’, die een negatieve connotatie aan diversiteit toekennen. Essed stelt nadrukkelijk dat sterke bindingen binnen etnische groepen in de Surinaamse samenleving ongewenst zijn. Voor hem is het ideale eindpunt van het natievormingsproces een natie met een uniforme cultuur. In zijn eigen woorden: “Aan de andere kant is de nationale eenheid verdrongen door een etnisch-culturele heterogeniteit, die remmend werkt op de rationele ontwikkeling van het land en bovendien het noodzakelijk nationaal ideaal door te sterke groepsbindingen versluiert” (Essed 1973).

Essed betoogt daarnaast dat de politieke elites van de etnische groepen via de politiek de assimilatie dienden te bevorderen. In deze visie ligt stilzwijgend het verouderde elite-kartelmodel van Hoppe (1976) besloten: de elites van diverse etnische groepen zouden zich bewust moeten zijn van de mogelijkheid van een explosieve situatie die kan leiden tot etnische conflicten. Dit legitimeert de noodzaak van politieke samenwerking en het sluiten van compromissen tussen etnische elites: de zogenaamde consensusdemocratie of verbroederingspolitiek. Esseds perspectief is een duidelijk voorbeeld van multi-etnische natievorming volgens een eurocentrisch model, gebaseerd op de idealen van een uniforme cultuur. Dit sluit aan bij het begrip ‘plurale samenleving’, dat ook voortkomt uit een negatieve connotatie van etnische diversiteit. Opmerkelijk is dat de Amerikaanse politicoloog Edward Dew, die aanvankelijk de verbroederingspolitiek prees, hierin terugkwam. Hij wijst op tekortkomingen, waaronder het steeds vastlopen van fragiele coalitieregeringen geleid door etnische elites van politieke partijen, wat de ‘ontwikkeling’ belemmert.

Geïnspireerd door Papa Koenders, die zich in het blad Foetoe-boi uitsprak tegen de koloniale assimilatiepolitiek, verscheen Trefossa’s bundel Trotji in 1957, wat leidde tot een explosie van literatuur over diversiteit en eenheid tussen 1957 en de onafhankelijkheid. Jnan Adhin introduceerde het Vedische begrip ‘Eenheid in verscheidenheid’ en verzette zich tegen de koloniale assimilatiepolitiek. Hoewel de door Adhin gepromote ‘Eenheid in verscheidenheid’ zich verzette tegen assimilatiepolitiek, werd zijn visie door de VHP omarmd in de verbroederingspolitiek, waarmee de etnische elites in stand werden gehouden die tot op heden de Surinaamse staat en natuur verkavelen.

Daarentegen bood de ‘Ala Kondre’-gedachte een tegenwicht voor de koloniale assimilatie. Henk Tjon introduceerde de ‘Ala Kondre dron’ als een uitdrukking van harmonieuze culturele diversiteit tijdens een culturele show voor een Parlatino vergadering in 1971 in Suriname. De 44 drummers van verschillende culturele groepen demonstreerden bij elke compositie (waaronder kawina, sambura, baitakh gana) een harmonieuze afstemming van diverse ritmes en culturen. Hierdoor werden verschillende cultuuruitingen harmonieus samengevoegd tot een geheel, terwijl de afzonderlijke culturen (via hun eigen instrumenten) herkenbaar bleven. Dit toonde aan hoe de Surinaamse wereld met zijn diversiteit een harmonieuze samenleving kan creëren, zonder dat de individuele culturen in het gedrang komen. Tot op de dag van vandaag brengt de Ala Kondre dron deze erkenning van gelijke rechten van het cultureel erfgoed van de verschillende etnische groepen tot uitdrukking, gebaseerd op wederzijds respect tussen deze groepen en hun culturen. Helaas blijven etnische elites in de politiek de termen ‘Ala Kondre’ en ‘Bromki dyari’ opportunistisch benutten voor electorale voordelen. Tegelijkertijd wordt een niet-duurzame extractieve ontwikkelingsstrategie voortgezet, wat resulteert in een gebrek aan ontwikkeling en een duurzaam cultureel beleid.

<

Deel dit: