Wat begon met een aangifte van een vrouw tegen een ondernemer in Suriname wegens bedreiging en de verspreiding van pornografisch materiaal, resulteerde in zijn arrestatie, maar eindigde uiteindelijk in vrijlating vanwege een gebrek aan bewijs.
Op 21 januari jongstleden werd ondernemer Roger H. (49) door de Surinaamse politie gearresteerd en voorgeleid aan de Hulp-Officier van Justitie. De aangifte tegen hem was ingediend door een vrouw die hem beschuldigde van bedreiging en het verspreiden van pornografisch materiaal.
Na een eerste verhoor werd hij weer vrijgelaten, maar slechts twee dagen later meldde hij zich opnieuw bij het politiebureau. Hij gaf aan dat de aangeefster, met wie hij een kind van 3 jaar heeft, zijn adres had bezocht en met hun kind achter het stuur reed. Hij verzocht de politie om haar daarover aan te spreken.
Tijdens dit gesprek zouden nieuwe strafbare feiten aan het licht zijn gekomen, wat leidde tot de opdracht van de Officier van Justitie om hem opnieuw te arresteren. Op 1 februari werd H. officieel in verzekering gesteld op basis van de artikelen 291 lid 3, 345b, 187b en 307 van het Wetboek van Strafrecht.
Bij verder onderzoek bleek echter dat de processen-verbaal die voorafgingen aan zijn aanhouding onvoldoende bewijs boden om een redelijk vermoeden van schuld vast te stellen. Er was geen sterk bewijs dat Roger H. zich daadwerkelijk had schuldig gemaakt aan de beschuldigde strafbare feiten.
Op 5 februari 2025 oordeelde de rechter-commissaris dat de inverzekeringstelling onrechtmatig was. In zijn beschikking gaf hij aan dat er te weinig bewijs was om de voorlopige hechtenis te rechtvaardigen. De rechter beval daarom de onmiddellijke vrijlating van de verdachte.